Leviticus 19

1Verder sprak de Heere tot Mozes, zeggende: 2Spreek tot de ganse vergadering der kinderen Israëls, en zeg tot hen: Gij zult heilig zijn, want Ik, de Heere, uw God, ben heilig!
 heilig zijn, Dat is, leven naar al mijne wetten en geboden, rakende de zeden, ceremoniën en burgerlijke rechten, van welke alleen enige in dit hfdst. verhaald worden.
,
 heilig! Niet alleen in gedachten, woorden en werken, maar ook in het wezen de heiligheid zelve.
3Want ieder zal zijn moeder en zijn vader vrezen, en Mijn sabbatten houden; Ik ben de Heere, uw God!
 moeder en zijn vader vrezen, De moeder wordt hier voor den vader genoemd, omdat de kinderen in hunne jonkheid meest hunne moeder behoeven, en sommigen in haar ouderdom die meest plegen te verachten.
,
 Ik ben de HEERE, uw God! Zie boven, Lev 18:2. Alzo onder, vs.4, 10, 12, 14, enz.
4Gij zult u tot de afgoden niet keren, en u geen gegoten goden maken; Ik ben de Heere, uw God!
 afgoden niet keren, Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk nietige dingen, of, wat niet is. Waarom de apostel zeer wel zegt dat de afgod in de wereld niets is, 1Co 8:4, want het is een ijdel versiersel van des mensen ijdel hart; 1Sa 12:21.
5En wanneer gij een dankoffer den Heere offeren zult, naar uw welgevallen zult gij dat offeren.
 een dankoffer den HEERE offeren zult, Zie boven, Lev 3:1.
,
 naar uw welgevallen zult gij dat offeren Dat is, met uw goede genegenheid en vrijwillig en onbedwongen voornemen; want deze dankoffers waren wel geboden, doch niet met een precies voorschrift, zodat ieder vrij was daarin te doen naardat hij zich in zijn hart geroerd bevond. Zie boven, Lev 7:16, en vergelijk dit met het vrijwillig brandoffer, boven, Lev 1:3.
6Op den dag van uw offeren, en des anderen daags, zal het gegeten worden; maar wat tot op den derden dag overblijft zal met vuur verbrand worden. 7En zo het op den derden dag enigszins gegeten wordt, het is een afgrijselijk ding, het zal niet aangenaam zijn.
 enigszins gegeten wordt, Hebreeuws, etende gegeten wordt.
,
 het is een afgrijselijk ding, Zie boven, Lev 7:18.
8En zo wie dat eet, zal zijn ongerechtigheid dragen, omdat hij het heilige des Heeren ontheiligd heeft; daarom zal dezelve ziel, uit haar volken uitgeroeid worden.
 ongerechtigheid dragen, Zie boven, Lev 5:1.
,
 het heilige des HEEREN ontheiligd heeft; Zie boven, Lev 5:15.
,
 zal dezelve ziel, Zie Gen 17:14.
9Als gij ook den oogst uws lands inoogsten zult, gij zult den hoek uws velds niet ganselijk afoogsten, en dat van uw oogst op te zamelen is, niet opzamelen.
 van uw oogst op te zamelen is, Dat is het overblijfsel der aren, die nog op te rapen zijn.
10Insgelijks zult gij uw wijngaard niet nalezen, en de afgevallen bezien van uw wijngaard niet opzamelen; den arme en den vreemdeling zult gij die overlaten; Ik ben de Heere, uw God!
 niet nalezen, Te weten, nadat de beste druiven afgesneden zijn, en de aflezing des wijnbergs eens gedaan is.
11Gij zult niet stelen, en gij zult niet liegen, noch valselijk handelen, een iegelijk tegen zijn naaste.
 niet liegen, Of, niet loochenen, dat gij iets van iemand in bewaring genomen hebt.
12Gij zult niet valselijk bij Mijn Naam zweren; want gij zoudt den Naam uws Gods ontheiligen; Ik ben de Heere.
 want gij zoudt Anders, en gij zult den naam uws Gods niet, enz.
,
 den Naam uws Gods ontheiligen; Zie boven, Lev 18:21.
13Gij zult uw naaste niet bedriegelijk verdrukken, noch beroven; des dagloners arbeidsloon zal bij u niet vernachten tot aan den morgen.
 arbeidsloon Hebreeuws, werk, of, arbeid. Zie Job 7:2; Jer 22:13, enz.
14Gij zult den dove niet vloeken, en voor het aangezicht des blinden geen aanstoot zetten; maar gij zult voor uw God vrezen; Ik ben de Heere!
 aanstoot zetten; Hetwelk hem zou mogen kwetsen, of doen vallen.
15Gij zult geen onrecht doen in het gericht; gij zult het aangezicht des geringen niet aannemen, noch het aangezicht des groten voortrekken; in gerechtigheid zult gij uw naaste richten.
 aangezicht des geringen niet aannemen, Dat is, niet achtnemen in het oordelen en vonnissen op de hoedanigheid der personen, maar op den eis en de gerechtigheid der zaak. Deze manier van spreken is ook Deu 10:17, en Psa 82:2. Vergelijk Deu 1:17, en Pro 24:23.
,
 het aangezicht des groten voortrekken; Dat is, hem gunstig zijn en voorstaan in zijn onrecht. Zie deze manier van spreken ook Exo 23:3.
16Gij zult niet wandelen als een achterklapper onder uw volken; gij zult niet staan tegen het bloed van uw naaste; Ik ben de Heere!
 zult niet wandelen Dat is, herwaarts en derwaarts te wandelen om kwade geruchten van zijn naasten te strooien, en nog andere te vernemen, om die weder uit te breiden. Zie deze manier van spreken ook Pro 11:13, en Pro 20:19; Jer 6:28, en Jer 9:4.
,
 achterklapper onder uw volken; Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk een, die over en weer wat overdraagt, naar de wijze van kramers, die van den een kopen en aan den ander verkopen. Alzo is het met den achterklapper, die van den een wat hoort en den ander dat aanzegt, tot zijn eigen profijt en zijns naasten schade.
,
 zult niet staan Dat is, gij zult uwen naaste niet alleen niet ombrengen, maar ook geen oorzaak zijn dat hij door valse getuigenis omgebracht worde.
17Gij zult uw broeder in uw hart niet haten; gij zult uw naaste naarstiglijk berispen, en zult de zonde in hem niet verdragen.
 broeder in uw hart niet haten; Dat is, uwen naaste. Zie Gen 19:7, en Gen 29:4, of, uw landsman. Zie Exo 2:11; 1Sa 30:23; Act 22:1, alwaar het woord broeder voor landslieden genomen wordt.
,
 naarstiglijk berispen, Hebreeuws, bestraffende bestraffen.
,
 de zonde in hem niet verdragen Anders, opdat gij de zonde voor hem, of, om zijnentwil niet draagt; dat is, de straf, die hij verdiend had, met hem niet draagt.
18Gij zult niet wreken, noch toorn behouden tegen de kinderen uws volks; maar gij zult uw naaste liefhebben als uzelven; Ik ben de Heere! 19Gij zult Mijn inzettingen houden; gij zult geen tweeërlei aard uwer beesten laten samen te doen hebben; uwen akker zult gij niet met tweeërlei zaad bezaaien, en een kleed van tweeërlei stof, dooreen vermengd, zal aan u niet komen.
 met tweeërlei zaad bezaaien, Alzo Deu 22:9.
,
 tweeërlei stof, Als van wol en linnen. Zie Deu 22:11.
20En wanneer een man, door bijligging des zaads, bij een vrouw zal gelegen hebben, die een dienstmaagd is, bij den man versmaad, en geenszins gelost is, en haar geen vrijheid is gegeven; die zullen gegeseld worden; zij zullen niet gedood worden; want zij was niet vrij gemaakt.
 bijligging des zaads, Vergelijk boven, Lev 18:22.
,
 man Versta, door hem, met wien zij ondertrouwd of getrouwd is geweest, en daarna door hem versmaad. Anders, bij een ieder versmaad; dat is, zo veracht, dat zij niet vrijgemaakt wordt maar in slavernij blijft.
,
 versmaad, Anders, aan een man ondertrouwd.
,
 geenszins gelost is, Hebreeuws, niet lossende gelost.
,
 die zullen gegeseld worden; Hebreeuws, geseling, of, slaan zal geschieden. Zie van deze straf Deu 25:2-3.
,
 vrij gemaakt Want indien zij vrij ware geweest, zou zij hebben moeten gedood worden; Deu 22:24.
21En hij zal zijn schuldoffer den Heere aan de deur van de tent der samenkomst brengen, een ram ten schuldoffer. 22En de priester zal met den ram des schuldoffers, voor hem over zijn zonde, die hij gezondigd heeft, voor het aangezicht des Heeren verzoening doen; en hem zal vergeving geschieden van zijn zonde, die hij gezondigd heeft. 23Als gij ook in dat land gekomen zult zijn, en alle geboomte ter spijze geplant zult hebben, zo zult gij de voorhuid daarvan, deszelfs vrucht, besnijden; drie jaren zal het u onbesneden zijn, daarvan zal niet gegeten worden.
 zo zult gij de voorhuid daarvan, Dat is, gij zult de eerste vruchten voor onrein houden, als een voorhuid, en niet gebruiken, maar wegwerpen.
,
 onbesneden zijn, Dat is, onrein en dienvolgens niet bekwaam om genoten te worden.
24Maar in het vierde jaar zal al zijn vrucht een heilig ding zijn, ter lofzegging voor den Heere.
 een heilig ding zijn, Dat is, zij moest den Heere toegeheiligd zijn, om Hem te loven voor de onvruchtbaarheid der bomen, en hierom moest zij den priester gegeven worden, die de spijs huns Gods aten. Hebreeuws, heiligheid.
25En in het vijfde jaar zult gij deszelfs vrucht eten, om het inkomen daarvan voor u te vermeerderen; Ik ben de Heere, uw God!
 om het inkomen daarvan Dat is, opdat de Heere het inkomen daarvan voor ulieden vermeerdere.
26Gij zult niets met het bloed eten. Gij zult op geen vogelgeschrei acht geven, noch guichelarij plegen.
 vogelgeschrei acht geven, Het Hebreeuwse woordje betekent niet alleen uit de vogels, maar ook uit andere dingen iets opmerken en waarnemen, om door ijdele kunst iets, dat verborgen is, te openbaren of te voorzeggen. Alzo is dit woord ook gebruikt 2Ki 21:6; 2Ch 33:6.
,
 guichelarij plegen Het Hebreeuwse woord betekent met verbinding der ogen toveren, waardoor men meent te zien wat niet is; gelijk het door enigen genomen wordt Deu 18:10; 2Ki 21:6; 2Ch 33:6; Isa 2:6, en Isa 57:3; Jer 27:9. Anderen verstaan het van de dagverkiezing of waarzeggerij, uit het aanschouwen van de wolken en de gestaltenis des hemels, hetgeen sterrenkijkerij genoemd wordt.
27Gij zult de hoeken uws hoofds niet rond afscheren; ook zult gij de hoeken uws baards niet verderven. 28Gij zult om een dood lichaam geen snijding in uw vlees maken, noch schrift van een ingedrukt teken in u maken; Ik ben de Heere!
 dood lichaam Hebreeuws, ziel; dat is, om het dode lichaam eens mensen. Alzo onder, Lev 21:1, Lev 21:11, en Lev 22:4; Num 9:6; Psa 16:10.
29Gij zult uw dochter niet ontheiligen, haar ter hoererij houdende; opdat het land niet hoerere, en het land met schandelijke daden vervuld worde. 30Gij zult Mijn sabbatten houden, en Mijn heiligdom zult gij vrezen; Ik ben de Heere!
 vrezen; Of, In ere houden, mits na te volgen de wetten en ordinantiën, die daarin moeten onderhouden worden, en daarin niet te verschijnen, onbekwaam zijnde door afgoderij of enige andere zonde en onreinheid. Zie onder, Lev 26:2.
31Gij zult u niet keren tot de waarzeggers, en tot de duivelskunstenaars; zoekt hen niet, u met hen verontreinigende; Ik ben de Heere, uw God!
 waarzeggers, Of, tot de waarzeggende geesten; want het woord betekent zowel de geesten, die over onbekende en verborgen dingen ondervraagd zijnde, antwoord gaven, zoals de waarzeggers, zo mannen als vrouwen die de geesten vraagden om antwoord te verkrijgen. Zij worden wel naar het algemene gebruik waarzeggers genoemd, maar zijn dezen naam inderdaad onwaardig, omdat zij menigmaal valsheid antwoorden, en de waarheid niet dan om te bedriegen en schade te doen. Zie van deze ook onder, Lev 20:27; Deu 18:11; 1Sa 28:3, 1Sa 28:9, 2Ki 21:6; 1Ch 10:13; Act 16:16.
,
 duivelskunstenaars; Het Hebreeuwse woord komt van weten, omdat deze lieden zich beroemden en uitgaven veel te weten, namelijk niet alleen wat geschied en anderen onbekend was, maar ook wat nog geschieden zou, en hiertoe ijdele en duivelse kunsten gebruikten. Zie van deze ook onder, Lev 20:6, Lev 20:27; 1Sa 28:3, 1Sa 28:9; Isa 8:19.
32Voor het grauwe haar zult gij opstaan, en zult het aangezicht des ouden vereren; en gij zult vrezen voor uw God; Ik ben de Heere! 33En wanneer een vreemdeling bij u in uw land als vreemdeling verkeren zal, gij zult hem niet verdrukken.
 verdrukken Het woord betekent iemand òf door onwetendheid, òf wetens en willens, ja ook met geweld in het zijne verkorten en ongelijk doen.
34De vreemdeling, die als vreemdeling bij u verkeert, zal onder u zijn als een inboorling van ulieden; gij zult hem liefhebben als uzelven; want gij zijt vreemdeling geweest in Egypteland; Ik ben de Heere, uw God! 35Gij zult geen onrecht doen in het gericht, met de el, met het gewicht, of met de maat.
 de el, Versta, allen regel van handmaat of voetmaat, of enig instrument waarmede men de lengte of breedte van enige dingen, die vast aan elkander zijn, meet.
,
 maat Dat is, waarmede men enige natte waren of ook droge, die niet vast aaneen zijn, meet.
36Gij zult een rechte wage hebben, rechte weegstenen, een rechte efa, en een rechte hin; Ik ben de Heere, uw God, die u uit Egypteland uitgevoerd heb!
 weegstenen, Dat is, gewicht; want het was gebruikelijk, dat zij op de waag of schaal stenen inplaats van gewicht legden. Zie ook Deu 25:13, Deu 25:15; Pro 16:11; Mic 6:11.
,
 efa, Zie boven, Lev 5:11.
,
 hin; Dit was een maat van natte waren, houdende zoveel als twee en zeventig gewone hoendereieren. Zie van dezelve Exo 29:40, en onder, Lev 23:13; Num 15:4, Num 15:9.
37Daarom zult gij al Mijn inzettingen en al Mijn rechten onderhouden, en zult ze doen; Ik ben de Heere!
Copyright information for DutSVVA